Ode aan Maria Elisabeth TaxWat zich allemaal achter deuren van het Maagdenhuis afspeelde heb je niet na kunnen vertellen

Johannes Franciscus en Maria Elisabeth Tax, foto Stadsarchief Amsterdam
Beste Maria Elisabeth,
Of mag ik Mia zeggen? Zo luidde immers de roepnaam van mijn moeder (1928-2020), die naar jou vernoemd werd en tot haar trouwen dezelfde achternaam (Tax) droeg. Haar heb je nooit gekend, want je overleed in 1909 al op 21-jarige leeftijd in het Sint Elisabeth’s Gesticht aan de Mauritskade. Een kort leven had je misschien en je zal zeggen: ‘Veel zal ik niet mee te delen hebben’ maar dat ben ik het niet met je eens. Hoe voortijdig je einde ook kwam, nog steeds leef je in de herinnering. Hoewel, 115 jaar later zal ik waarschijnlijk de laatste zijn die nog van je bestaan weet heeft. Uit een soort eerbetoon aan alle weesmeisjes zoals jij, opgroeiend zonder hun ouders, deze brief aan jou. Om iets bij te dragen aan de geschiedenis van eenzaamheid en sociale zorg en van verdriet en verzuiling, die het lot van de Maagdenhuisbewoonsters was.
Het zal je goed doen te weten dat je jongste broertje, Jan (Johannes Franciscus, 1890-1945), dol op je was. Veel meer dan op zijn oudste zus Leen (Helena Wilhelmina Frederieka, 1876-1951). Daarom noemde hij zijn eerstgeborene naar jou, zodat je nog een beetje voortleefde. Die zus van jullie was een starre, misschien omdat ze het ook niet makkelijk heeft gehad. Toen jullie ouders overleden (1895-1898) was zij als enige van de kinderen volwassen en inmiddels met de diamantslijper Jo van Marle getrouwd. Of het toegestaan was, vertelde de familieoverdracht niet, maar feit is dat jullie niet door haar in huis werden opgenomen. Financieel zal dat niet eenvoudig zijn geweest en zo zal ze zich haar eerste huwelijksjaren ook niet voorgesteld hebben. Dat huwelijk liep uiteindelijk toch op de klippen toen Jo er met een ander vandoor ging. Leen hertrouwde later met Daan Christiani (1865-1939) een gepensioneerde ‘opperschipper’ bij de Marine. Of dat nu zo geweldig was, kan je je afvragen. Tot zijn dood bleef hij zijn uniform trouw en schilderde op alle potten, pannen en andere losse gebruiksvoorwerpen zijn achternaam. Dat was hij op zee gewend. Ook het commanderen en dat ging nadien net zo hard door. Van Leen heb ik nog haar doodshemd. Dat klinkt raar en dat is het ook. Ze wilde in dat hemd, netjes afgezet met kant, begraven worden maar toen het moment daar was bleek het onuitvoerbaar. Waarom bepaalde objecten bewaard worden en andere niet, verdient nadere studie.
“Vier van hun zeven kinderen waren hun toen al voorgegaan en naar verluidt stierven zij tussen 1880 en 1884 allen nog geen jaar oud.”
Het is niet vreemd dat jij en je broertje, in wezen lotgenoten, zo op elkaar gesteld waren. Zondags mochten jullie elkaar even zien maar doordeweeks waren jullie lange tijd aan het eigen weeshuis gekluisterd. Jij in het Rooms-Katholiek Maagdenhuis aan het Spui en Jan in het dito Jongens Weeshuis aan de Lauriergracht. Op 3 februari 1898 werden jullie van elkaar gescheiden en opgenomen in deze ‘weldadigheidsinstellingen’. Jullie vader, weduwnaar sinds mei 1895, was kort hiervoor op 24 januari overleden. Vier van hun zeven kinderen waren hun toen al voorgegaan en naar verluidt stierven zij tussen 1880 en 1884 allen nog geen jaar oud. Ook hun ouders zouden aan de TBC bezwijken maar of die doodsoorzaak klopt? Vreemd zou het niet zijn. Ze woonden met zijn allen in de kelder van het ‘Huis met de Kies’ aan de Haarlemmerstraat. Overlevering wil dat jullie vader, Joghannes Petrus Antonius Tax (1851-1898), staand met zijn handen het balkenplafond kon aanraken. Het zal er niet al te gezond zijn geweest daar, zo benauwd en dicht op elkaar. Rond 1930 werd het huis gesloopt en net voor de afbraak heeft Jan, een amateurfotograaf met zelfgemaakte camera, het huis en de steen nog gefotografeerd. Het zal een weemoedig moment voor hem zijn geweest. Zowat de laatste tastbare herinnering aan jullie jeugd voor het weeshuis ging tegen de vlakte en met de twee fotootjes hield hij nog iets ervan vast. Dat de gevelsteen nu bij het Amsterdam Museum is ingemetseld, zal je vast goed doen. Van jullie vader is trouwens een prachtige kabinetfoto bewaard gebleven. Hij staat er in vol ornaat op. De schoorsteenveger samen met een knechtje. Al die roet zullen zijn longen ook geen goed hebben gedaan…
Aan jullie moeder, Margaretha Jacoba Genot (1853-1895) hangt ook een aardige anekdote. Die achternaam… daar werd in de familie om gegniffeld. Wie heet er nou zo? Met een soort opluchting bleek, toen ik me in mijn studententijd wat in de stamboom verdiepte, dat zij afstamde van Pierre Joseph Genôt, die in de Franse Tijd als zeeman in Amsterdam verzeild raakte. Wisten jullie dit nog wel?
Over jouw en Jans tijd in het weeshuis weten we niets meer dan een enkele vermelding in de archieven en flarden mondelinge overlevering. Eenzaam was je en aan strenge regels onderworpen. Tot een kwartier voor de maaltijd mocht er niet naar de WC gegaan worden en tijdens al helemaal niet. Kerkgang was verplicht en dat was vast dagelijks en misschien wel meer dan een keer per etmaal. Was jij eigenlijk erg gelovig? Het speet Leen heel erg dat Jans geloofsovertuiging na het weeshuis op een laag pitje kwam. Hij trouwde een protestants meisje en de kinderen volgden haar geloof. Niet zonder slag of stoot. Toen Mia in 1928 geboren werd verscheen uit het niets een pastoor aan de deur die de rooms-katholieke doop kwam opeisen. Tevergeefs. Zou Leen, die de Rooms-Katholieke kerk trouw was gebleven, hier achter gezeten hebben?
Het verplichte weeshuis-uniform zal niet hebben bijgedragen aan het niet al te positieve beeld van jullie weeshuisjaren. Op twee carte-de-visitefotootjes zijn jullie voor de gelegenheid, dat dan weer wel, naast elkaar in uniform vastgelegd. Jij met lange jurk, wit schort, omslagdoek en mutsje. Vaag lijkt ook nog het hoofdijzertje dat tot het kostuum hoorde waarneembaar. Hoe heb jij dit stigma ervaren als je ermee over straat ging?
“Je zou er verbaasd over zijn hoe je kleine broer binnen de kortste keren leerde autorijden en als chauffeur terug in Amsterdam zijn brood ging verdienen.”
In het archief las ik dat je op 31 januari 1908 het Maagdenhuis verliet om als dienstbode in Hilversum te gaan werken. Eindelijk in burger en op eigen benen. Na nauwelijks een halfjaar was je echter alweer terug in Amsterdam. Niet zonder reden… Op 8 juli van dat jaar werd je opgenomen in het eerder genoemde Sint Elisabeth’s Gesticht waar je ruim een jaar later op 25 september 1909 aan TBC overleed. Het was een enorme klap voor Jan en of hij je dat laatste halfjaar nog veel heeft kunnen zien en steunen, lijkt achteraf onwaarschijnlijk. Sinds mei 1907 was hij door het Weeshuis uitgezonden naar Venlo waar hij een vak moest leren, waarschijnlijk bij een smederij. Pas in 1911, met 21 jaar, werd hij officieel uit het weeshuis ontslagen en kwam toen weer terug naar Amsterdam. Hij was vanaf 1909 bij de rijwielfabriek van A. Bömers in Sittard in de leer bij het maken van fietsen. Daar maakte hij kennis met het opkomende gemotoriseerd vervoer. Je zou er verbaasd over zijn hoe je kleine broer binnen de kortste keren leerde autorijden en als chauffeur terug in Amsterdam zijn brood ging verdienen. Eerst als particulier chauffeur van de familie Van den Bergh (van de margarine) en later om het Handelsblad vanaf de drukkerij door heel Nederland te verspreiden. Dat moest ’s nachts natuurlijk om de krant op tijd bij de abonnees te krijgen.
Of hij in zijn Limburgse jaren nog aan je sterfbed is geweest en de begrafenis bijwoonde, weten we niet. Hij zal vast je graf nog regelmatig bezocht hebben. Na je overlijden kreeg hij je horloge dat om je hals hing en het medaillon met de piepkleine foto’s van je ouders erin. Hij koesterde die tot zijn eigen dood. Kort na de Bevrijding stierf hij, verzwakt door de hongerwinter en ook hij uitgeteerd door de TBC.
Je leven was kort maar lang genoeg om gemist te worden door de meest naaste in je leven. Een lotgenoot met wie je het verdriet over het verlies van je ouders en eigenlijk jullie jeugd op schaarse momenten hebt kunnen delen. Wat zich allemaal achter deuren van het Maagdenhuis afspeelde heb je niet na kunnen vertellen. Je zal het met je vriendinnen daar vast vaak leuk hebben gehad maar de discipline en het gebrek aan privacy en wie weet wat nog meer moet erg zwaar zijn geweest. Voor jou en al die honderden andere al dan niet rooms-katholieke weeskinderen die zo talrijk waren in die jaren. Bij het horen van het woord ‘Maagdenhuis’ denkt iedereen sinds 1969 aan de studentenacties maar met deze brief komt jouw leven en dat van die andere ‘maagden’ misschien ook weer een beetje tot leven.
Hartelijke groet van Jeroen, de zoon van die andere Mia.
Ps Alle familiefoto’s berusten sinds vorig jaar in het Stadsarchief waar in de toekomst alle afstammelingen van Jan en andere belangstellenden deze kunnen zien.
Periode
1888– 1909
Over
Ode van Jeroen ter Brugge aan Maria Elisabeth Tax.
Maria Elisabeth Tax staat symbool voor duizenden meisjes en jonge vrouwen die in het Maagdenhuis (of andere weeshuizen) hun jeugd doorbrachten. Vrouwen die veelal in de anonimiteit zijn gebleven, maar een zichtbaar en relevant onderdeel van de samenleving waren.

Maria Elisabeth Tax
Geboren in 1888. Overleden op 25 september 1909 al op 21-jarige leeftijd in het Sint Elisabeth’s Gesticht aan de Mauritskade.