Ode aan Trijntje van der HoekOp haar gedrag is niets aan te merken

Trijntje van der Hoek, een van de weinige foto's die er vermoedelijk van haar zijn gemaakt. Circa 1930. Privébezit
Beste Trijntje,
Vanuit een voor jou onvoorstelbaar verre toekomst schrijf ik deze ode aan jou. We kennen elkaar niet. Tussen onze levens zit minstens 100 jaar. Je bent mijn betovergrootmoeder, ik ben een nakomeling van jouw zoon Wiebe. Hoewel ik je naam tot voor kort niet kende is er wel een familieverhaal waarmee je onder je Amsterdamse nakomelingen voortleeft. Ik ben benieuwd wat je daarvan vindt. In dat verhaal kom jij als jonge weduwe vanuit Noord-Holland te voet met je vier kinderen naar Amsterdam in de hoop op een beter leven. Maar wie ben je eigenlijk? Voor deze ode ging ik op zoek naar jouw verhaal.
Je heet Trijntje van der Hoek en werd geboren in 1857 in Hoogwoud, Noord-Holland. Je vader werkt daar als timmerman en je bent de oudste dochter van vier kinderen. De dood blijkt altijd dichtbij. Je maakt het overlijden van een van je broertjes mee en bent zelf nog maar 10 jaar oud als ook je moeder Marijtje wordt begraven.
Wat een verdriet moet dat gegeven hebben. Je vader hertrouwt met Gerritje en samen krijgen ze nog 4 kinderen. Het gezin telt zo in totaal zeven kinderen. Rond je 18de levensjaar verhuizen vader, Gerritje en de andere kinderen naar de arme volkswijk Kattenburg in Amsterdam. Je vader vindt er eerst werk als timmerman en probeert later als sjouwer de kost voor het grote gezin te verdienen. Je gaat niet mee.
“Na zes jaar huwelijk slaat het noodlot toe. Cornelis wordt levenloos uit het water gehaald. De oorzaak van het ongeluk is onbekend. Het is een drama.”
Je bent 25 jaar als je in 1883 trouwt met Cornelis Kuilman. Cornelis komt uit een familie van molenaars en hij werkt als knecht op een molen in Zijpe. Na zes jaar huwelijk slaat opnieuw het noodlot toe. Je man Cornelis wordt volgens de Zijper Courant op 2 september 1891 levenloos bij Oudesluis uit het water gehaald. De oorzaak van het ongeluk is onbekend. Het is een drama. Jullie hebben samen drie kleine kinderen en je bent hoogzwanger van de vierde. Baby Pieter wordt 6 weken na het overlijden van Cornelis geboren. Hoe was het om opnieuw de dood zo dichtbij te hebben? Hoe moest het nu verder?
Je besluit om ook naar Amsterdam te gaan, dan ben je in ieder geval in de buurt van je vader, stiefmoeder, broers en zussen. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat je dat te voet hebt gedaan Trijntje. Je oudste zoon Cornelis is 7, zoon Wiebe is 6, dochter Antje is pas 2 en dan nog de pasgeboren baby Pieter. Familieverhalen zijn niet altijd even betrouwbaar.
In januari 1892 word je ingeschreven in Amsterdam. Je vindt een onderkomen op de Oostelijke eilanden. Deze buurt zit ingeklemd tussen de scheepsindustrie en telt vele goedkope eenkamer- en kelderwoningen. Bij vertrek heb je van de Doopsgezinde Gemeente in Zijpe 100 gulden gekregen om ‘een affairetje te kopen’. Je neemt van dat geld een klein handeltje in snoepgoed over in een kelderwoning aan de Kleine Kattenburgerstraat 26.

Kleine Kattenburgerstraat, februari 1894. Fotograaf Jacob Olie (1834-1905). Collectie Stadsarchief Amsterdam.
Maar het leven valt niet mee. Je handeltje in snoepgoed levert in deze arme wijk niet voldoende op om je gezin te onderhouden. Je verdient nauwelijks genoeg voor de huur van de kelderwoning, laat staan voor de verzorging van de kinderen. Noodgedwongen breng je je zilveren hoofdijzer en twee spelden naar de Stadsbank van Lening om wat geld te hebben. Liep je bij aankomst in Amsterdam misschien nog in Noord-Hollandse streekdracht, in een stad met mensen van allerlei herkomsten is het dragen van streekgebonden kleding een overbodige luxe.

Detail bedelingsdossier, aanvraag om onderstand door Weduwe Kuilman, juni 1892. Collectie Stadsarchief Amsterdam
Anderhalf jaar na aankomst in Amsterdam is de nood zo hoog dat je ondersteuning aanvraagt bij het Burgerlijk armbestuur. Het geld is op en je hebt een flinke huurschuld. Hoe heb je dit ervaren Trijntje? Een beetje gelaten of juist met lichte schaamte? Het burgerlijk armbestuur komt bij je op huisbezoek, er wordt een rapport over je opgemaakt. Men vraagt in de buurt naar je reputatie. In je dossier wordt genoteerd welke indruk je maakt: ‘op haar gedrag is niets aan te merken’ maar ook dat je doodarm bent ‘geen bruikbaar meubel aanwezig’.
“Slapend onder vochtig wasgoed, een emmer met plank als wc”
'Geen bruikbaar meubel aanwezig'. Wat moet ik me daarbij voorstellen Trijntje? In de tijd dat jij in je kelderwoning aan de Kleine Kattenburgerstraat woont brengt een commissie van de Rooms Katholieke Volksbond de woonomstandigheden in verschillende arbeiderswijken in kaart. Waar in de Jordaan de sloppen en stegen kenmerkend zijn blijkt de kelderwoning specifiek voor de Oostelijke eilanden. In de Kleine Kattenburgerstraat telt de commissie er maar liefst 59 waarvan ze er 43 bezoeken. Ze zijn ontdaan over wat ze aantreffen. ‘De vochtigheid, duisternis en stank in vele kelders maakten ze tot afschuwelijke verblijven voor menschen’. Slechts 13 van de 59 kelderwoningen in jouw straat krijgen het stempel ‘geschikt voor bewoning’.
Volgens het verslag leven hele gezinnen in kleine bedompte ruimtes waar niet alleen geleefd, gekookt en geslapen wordt maar ook wordt gewassen. In verreweg de meeste kelderwoningen kan een volwassen mens nauwelijks rechtop staan, zo laag zijn de plafonds. Ook jij moet zo in één ruimte hebben gewoond met al je kinderen. Geen bruikbaar meubel aanwezig. Een emmer met plank als wc. Een petroleumstel om te koken. Slapend onder vochtig wasgoed dat in de kamer te drogen hangt. Is de commissie ook bij jou komen kijken? Het zou goed kunnen….
Er is in Amsterdam eind 19de eeuw steeds meer belangstelling voor de huisvestingstoestand van arbeiders. Daarbij gebruikt men veldonderzoek, statistiek, tekeningen en soms ook fotografie om de leefomstandigheden van de armste mensen te documenteren. Het zal je verbazen maar er zijn een aantal beroemde foto’s van kelderwoningen die in allerlei boeken over de geschiedenis van de stad staan afgebeeld.
Ik probeer die foto’s nu te bekijken door jouw ogen. Kleine ruimtes met een bedstede. Maar ook details die iets van thuisgevoel geven; een randje van gehaakte kant langs het plankje met pannen, een verschoten tafelkleed, een afbeelding tegen de muur. Hoe was dat bij jou Trijntje? Lukte het jou om ondanks alle armoede de kamer waarin je met je kinderen woonde nog een beetje thuis gevoel te geven? Ik zie ook foto’s van woningen waar de armoede alle hoop heeft opgegeven.

Detail verslag van een onderzoek naar den toestand der Arbeiderswoningen te Amsterdam. Publicatie Volksbond 1893. Collectie Stadsarchief Amsterdam
Tijdens een nieuw huisbezoek van het armbestuur wordt in 1893 genoteerd: ‘toestand gezin is sinds het vorige onderzoek verergerd’. Je hebt recht op ondersteuning in de vorm van 2 broden en 1 gulden. Die gulden is nauwelijks genoeg voor de huur. Twee broden… voor 4 kinderen in de groei en een volwassen vrouw.
Je hebt niet alleen geldzorgen maar de armoede en slechte woonomstandigheden hebben ook op andere manier impact. Zoontje Wiebe krijgt de besmettelijke oogziekte die rondgaat. In datzelfde jaar worden Wiebe en zijn zusje Antje ook nog verpleegd op de afdeling besmettelijke ziekten van het Buitengasthuis vanwege roodvonk.
Je bent dan al uit die ellendige kelderwoning weg en woont op een kamer in de Derde Wittenburgerdwarsstraat. Je probeert geld te verdienen met een handeltje in potten en pannen en als werkster maar ook dat levert te weinig op. Zoals gebruikelijk onder arme mensen verhuis je steeds weer naar een nieuw adres om geld te besparen. Bij verhuizen betaal je namelijk de eerste periode geen huur en dat scheelt. Zo bewoon je in een paar jaar wel acht verschillende adressen in de Derde Wittenburgerdwarsstraat.

Schilderijtje, gesigneerd W. Kuilman. Opschrift achterkant in potlood: geschilderd door mijn vader Wiebe op 10-jarige leeftijd. 1895. Privébezit
In de kamer die je bewoonde in de Derde Wittenburgerdwarsstraat 36 moet een piepklein schilderijtje van een bloem aan de muur hebben gehangen. Volgens mijn oma schilderde haar vader, jouw zoon Wiebe dit op 10-jarige leeftijd. Het is de meest directe link van jou naar mij. Het schilderijtje staat bij mij thuis in de kast. Als ik het aanraak overbrug ik met mijn vingers voor even onze afstand in tijd.
Ik zoek en bekijk oude foto’s van Wittenburg en omgeving. Hier moet jij gelopen hebben, zo zag de stad er door jouw ogen uit. Zou je die man daar op de foto gekend hebben, of die twee vrouwen met hun opgebonden schorten?

Oostelijke eilanden, Laagte Kadijk, 1902. Fotograaf: Jacob Olie (1834-1905), collectie Stadsarchief Amsterdam.
De bedeling stopt en je wordt verwezen naar de Doopsgezinde Gemeente voor ondersteuning. Ik heb er helaas niets van kunnen vinden. Wel moet het langzaam wat beter zijn gegaan. Het verhuizen wordt minder vaak. De oudste kinderen gaan waarschijnlijk zoals gebruikelijk vanaf hun 12de werken om bij te dragen aan de kosten. Vanaf 1913 trouwen de kinderen en waaieren uit over de stad. Ze komen in de nieuwere stadswijken te wonen die net zijn gebouwd. Je woont nog een tijd bij je jongste zoon en zijn gezin.

Zon's Hofje, ca 1920.
In 1927 verhuis je voor de laatste keer. Je wordt opgenomen in het Zon's Hofje aan de Prinsengracht nummer 159-171. Dit hofje van de Doopsgezinde gemeente biedt plek aan bedeelde oude vrouwen. Ze kunnen er een kamertje met bedstee krijgen en jij komt te wonen in kamer 12. Het Hofje bestaat nog steeds Trijntje, je zou het zo herkennen. Ik loop naar binnen. Hier breng je dus de laatste 5 jaar van je leven door. Ik herinner me ineens nog een stukje overgeleverd verhaal. Dat jij, Trijntje van der Hoek, na een leven in armoede uiteindelijk rust vond in een armenhofje; het Zon's Hofje dus.
Het leven van Trijntje van der Hoek heeft net zoals veel van haar lotgenoten weinig sporen nagelaten. Eind 19de eeuw kwamen veel mensen van elders naar de stad op zoek naar werk en een toekomst. In de grote geschiedenisverhalen over ‘de trek naar de stad’ gaat het vaak over aantallen en maar weinig over de verhalen van deze mensen. Het Amsterdam van Trijntje bestaat niet meer. Veel huizen op de Oostelijke eilanden werden in de loop van de tijd onbewoonbaar verklaard. De buurt werd in de jaren 1970 en 1980 grotendeels afgebroken en vervangen door nieuwbouw. De stad van nu kent geen ratelende karren, paarden en kelderwoningen meer.
Deze ode is daarom voor jou Trijntje, maar ook voor al die andere Amsterdamse vrouwen die in soortgelijke omstandigheden probeerden hun hoofd boven water te houden.
Periode
1857– 1932
Over
Eind 19de eeuw kwamen veel mensen van elders naar Amsterdam op zoek naar werk en een toekomst. In de grote geschiedenisverhalen over ‘de trek naar de stad’ gaat het vaak over aantallen en maar weinig over de verhalen van deze mensen.

Trijntje van der Hoek
Trijntje van der Hoek kwam als jonge weduwe naar Amsterdam met vier kleine kinderen in de hoop op een beter leven.