Ode aan Isabella Henriette van EeghenNieuwsgierig naar zo’n beetje alles

Mevr drs I H van Eeghen, 1978, fotograaf Verhoeff, Bert / Anefo (wikimedia)
Geachte mejuffrouw Van Eeghen,
Mevrouw, zo wenste u niet te worden genoemd. Mevrouw veronderstelde een meneer, en die was er nooit geweest, vertelde u Adriaan van Dis toen u in 1988 te gast was in zijn televisieprogramma. Het was eerder een droge constatering dan een feministisch statement.
Dat u nooit trouwde was voor u een praktische aangelegenheid: u moest er niet aan denken te stoppen met werken, en daartoe zou u indertijd zijn gedwongen als gehuwde vrouw. Toen de Wet handelingsonbekwaamheid werd afgeschaft, in 1956, was u drieënveertig. Een leeftijd als een oordeel — of als een bevrijding. U woonde in een huis aan de Prinsengracht met een aantal andere vrijgezelle dames, en ik las ergens dat u de meeste avonden thuis at, bij uw ouders, die ook aan een van de grachten woonden (ik ben vergeten welke). Rijke patriciërsfamilie, et cetera, al was u opgevoed met veel gevoel voor zuinigheid (‘zuinige doopsgezinden’ noemde u uw ouders en voorouders) en, na een oudere zus die faalde op het lyceum en vanwege uw moeite met spellen, een achteloze onderschatting van uw verstandelijke vermogens.
Tegen dat laatste vocht u, door na de Middelbare Meisjes School op eigen houtje te slagen voor het staatsexamen gymnasium en geschiedenis te gaan studeren. De zuinigheid liet u onweersproken. Ik geloof dat u die, net als uw ouders, uw hele leven bleef koesteren als een vorm van deugdzaamheid. Niets weggooien, alles hergebruiken. Op kranten durfde u zich niet te abonneren, zei u tegen Van Dis, ze zouden zich maar opstapelen in uw appartement zonder dat u in staat zou zijn zich van de papierberg te ontdoen. Van iemand die het kan weten hoorde ik dat u slechts een paar kledingstukken bezat. Wanneer u een rok na tien jaar had stukgedragen, toog u naar de winkel om precies hetzelfde exemplaar opnieuw aan te schaffen. U was hoogst verontwaardigd wanneer bleek dat het bewuste model al jaren eerder uit de schappen was verdwenen.
“U leefde voor het archief, ín het archief —ook na uw pensioen was u er niet weg te slaan.”
Ik bewonder de onverbiddelijkheid waarmee u uw hele leven trouw bent gebleven aan wat u dreef en nieuwsgierig maakte. U studeerde, promoveerde, volgde de archiefopleiding en werd uiteindelijk adjunct-archivaris bij het Amsterdamse gemeentearchief. Hogerop dan dat wilde u niet komen, dat zou u alleen maar afhouden van waaraan u zo verknocht was: het spitten door de archieven, het zoeken en vinden, het minutieus noteren. Meer dan dit wilde u niet, minder evenmin. U leefde voor het archief, ín het archief —ook na uw pensioen was u er niet weg te slaan. U meende het toen u tegen Van Dis zei blij te zijn dat de opname van het programma op een zaterdag plaatsvond: het archief was toch gesloten, u hoefde geen kostbare tijd te verspillen.
“Wat een jaloersmakend talent om je zo te laten absorberen, om je leven werkelijk eigenzinnig te leven, zo wars van welke modes, maatschappelijke of sociale verwachtingen dan ook.”
U was nieuwsgierig naar zo’n beetje alles, en u publiceerde ook over zo’n beetje alles. Honderden artikelen, boekwerken, bronnenonderzoeken. Ik weet niet of u, op uw kamers aan de Prinsengracht, aan tafel bij uw ouders, temidden van al die tastbare geschiedenis in het archief, zich wel eens afvroeg of u uw werk had aangesteld als plaatsvervanger van uw leven. Ik denk eigenlijk van niet. Ik zou ook niet weten wat het dan wel is, of zou moeten zijn: ‘leven’. Ik ken een heleboel mensen met zogezegd een leven, maar of ze in leven zijn, geen idee. Ik weet wel dat ik me altijd behoorlijk in leven voel als ik ergens obsessief mee bezig ben; schrijven bijvoorbeeld. Die maanden tijdens de eindsprint van een boek dat het mijn dagen en nachten overneemt, ik me nergens anders druk om maak (niet werkelijk; ik doe hoogstens alsof) en ik me volkomen wentel in die gelukzalige tunnelvisie.
Zo ongeveer stel ik me uw staat van zijn voor, alleen dan bij voortduring. U hoefde maar ergens mee bezig te zijn (kloosters, dienstmeisjes, boekhandels, kunst, gilden, handel, moorden, waaiers, you name it) of u was er ook meteen door geobsedeerd. Wat het ook was, het moest tot de bodem worden uitgezocht, of het gevondene voor de buitenwacht nu dodelijk saai was (meestal) of sensationeel (heel af en toe). Wat een jaloersmakend talent om je zo te laten absorberen, om je leven werkelijk eigenzinnig te leven, zo wars van welke modes, maatschappelijke of sociale verwachtingen dan ook — het soort verwachtingen dat, laten we eerlijk zijn, eerst en vooral vrouwen betrof, en dat trouwens nog altijd doet.

Tekening van Elsje Christiaens gemaakt door Rembrandt van Rijn
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik u vond toen ik op zoek was naar een moordenares, de zeventiende-eeuwse dienstmeid Elsje Christiaens. Ik herinnerde me dat zij door Rembrandt was getekend, maar hoe het precies zat wist ik niet. Het verhaal was nog veel interessanter dan ik dacht, en uw speurwerk bleek de reden dat we het vandaag de dag überhaupt kennen.
Rembrandt had een paar tekeningen gemaakt van een vrouw, opgeknoopt op het Amsterdamse galgenveld Volewijk, met in het hout boven de strop een bijl. Heel specifiek, gruwelijk. Door kunsthistorici werden de tekeningen op basis van stijlkenmerken gedateerd rond 1655. Het ergerde u dat geen van die heren kunstcritici de moeite had genomen onderzoek te doen naar wie die vrouw geweest kon zijn, om er op die manier achter te komen of de datering wel klopte. U nam die moeite wel. Een kwarteeuw aan confessieboeken nam u door, en na het lezen van wat honderden verhoren van verdachten moeten zijn geweest, kwam u tot de conclusie dat de dienstmeid Elsje Christiaens de enige ter dood veroordeelde was die model had kunnen staan voor de tekeningen. Zij had de huur niet kunnen betalen aan haar hospita, en die tijdens een ruzie doodgeslagen met een bijl. Het vonnis: dood door wurging aan de paal, enkele klappen op het hoofd met het moordwapen en tentoonstelling van het lichaam met de bijl boven het hoofd ‘om door de lucht en de vogels verteerd te worden.’ Dit alles vond plaats in mei 1664, en zo kon u vaststellen dat de Rembrandtkenners er met hun datering zo’n tien jaar naast zaten.
Het siert u dat u over uw ontdekking niet vals bescheiden deed. Triomfantelijk schreef u te hopen dat de zaak ‘als een exempel [zou] dienen en wel voor de kunsthistorici om voorzichtig te zijn met de datering op grond van stijlkritische gronden!’ Uw strijd was een strijd voor zorgvuldigheid, en tegen de gezwollen ego’s van degenen die meenden dat geschiedenis alleen iets was wat gemaakt diende te worden. Tot een paar jaar voor uw dood bleef u zoeken, vinden, publiceren. Als archivarissen harnassen zouden dragen, was u er in eentje gestorven — trouw aan hoe u uw hele leven had geleefd.
U fietste zo leuk door de stad, hoorde ik van iemand die u vroeger vaak zag fietsen, op weg naar het stadsarchief. Zo’n leuke, eigenzinnige kop. Ik denk niet dat u daarin geïnteresseerd was, in wat voor een kop u had bedoel ik, en dat maakte hem natuurlijk juist leuk. Van uw soort zijn er weinig, ik vermoed sinds uw dood zelfs helemaal geen.
Alle goeds,
Niña Weijers
Periode
1912– 1996
Over
Mejuffrouw Isabella van Eeghen (1913-1996), historica en archivaris, wijdde haar leven aan de geschiedenis van Amsterdam. Meer dan een halve eeuw bracht ze door in het gemeentearchief, waar ze adjunct-hoofdarchivaris was en waar zij, tot ver na haar pensioen, zou behoren tot het meubilair. Een dag niet doorgebracht op het archief was voor haar een verspilde dag. Ze publiceerde honderden artikelen en boekwerken die essentieel zijn geweest voor hoe wij de geschiedenis van de stad kennen. Ze was volhardend op het obsessieve af, een detective die niet losliet tot ze had ontdekt hoe het zat, volkomen eigengereid en razend intelligent

Isabella Henriette van Eeghen
Isabella Henriette (Mejuffrouw) van Eeghen was archivaris en historica. Ze is van grote betekenis geweest voor de documentatie en geschiedschrijving van Amsterdam.