Ode aan Debora AppelNooit de kans gekregen om uw eigen mens te zijn

Debora Appel, Oorlogsgravenstichting.nl
Beste Debora Appel,
Ik heb lang getwijfeld of ik deze brief moet schrijven. De aanleiding is namelijk dat ik een groot bewonderaar ben van het werk van uw man. Van hoeveel liefde voor u zijn werk ook getuigt, het is geloof ik niet in de geest van deze verzameling brieven aan Amsterdamse vrouwen om een brief te schrijven aan iemand omdat haar portrettering door een man je zo bevalt.
Maar sinds ik door de gedichten van uw man gegrepen werd, en door de schrijnende onbekendheid waarin ze zich in de wereld bevinden, gaat er nauwelijks een week voorbij waarin ik niet aan u denk. En inderdaad, ik denk dan aan het beeld dat uw man van u schetste. Ik zie u immers het huis verlaten ‘in een dun bloesje, zonnig en tevreden’. Als hij u prijst, dan prijst hij de eigenschappen waar hij wat aan had: ‘Rijk was haar trouw, haar liefde groot.’
Ook als ik zoek naar meer informatie over uw leven uit een andere bron stuit ik op uw man: ‘meer informatie over Debora Suzanna Appel is te vinden in N. van der Zee, Jacques Presser. Het gelijk van de twijfel, een biografie (Soesterberg 2002).’ En als ik dan starhoofdig verder zoek lees ik in weer een artikel over uw man dat hij als docent aan het Vossius vaker leed aan verliefdheden op zestienjarige leerlingen, in die tijd een eigenaardigheid, in deze tijd een doodzonde. Dan lees ik ook dat u het was die zich, vanaf uw eerste jaar op het Vossius, aangetrokken had gevoeld tot ‘hem, de oudere man.’ Maar van wie weten we dat, van hem of van u?
“u bent op 18 maart 1943 niet alleen opgepakt, afgevoerd en vermoord, u bent ook voor een groot deel uitgewist.”
Op 18 maart 1943 bent u opgepakt op weg naar Lunteren, waar u de verjaardag van uw stiefmoeder wilde gaan vieren. U droeg geen ster en had een vervalst persoonsbewijs, dapper en roekeloos, en bent op transport gezet naar Westerbork en van daaruit meteen doorgestuurd naar Sobibor, waar u vermoord werd. Dit weet u allemaal al, maar er lezen anderen mee.
Wat u vermoedelijk niet weet is dat uw man in Amsterdam gedichten begon te schrijven. Veel gedichten, wel zestig stuks tussen de dag dat u verdween en de bevrijding, iets meer dan twee jaar later. Ze hebben allemaal een datum, waardoor de lezer precies uit kan stippelen hoe het proces verliep dat van schrik, via hoop tot rouw en zelfs een bewonderenswaardige vorm van acceptatie voerde. Zijn bundel Orpheus en Ahasverus is een van de mooiste, meest aangrijpende poëziebundels uit de Nederlandse taal. De verschijning ervan in 1945, illegaal en onder een schuilnaam, heeft u niet meer meegemaakt. Ik ben dankbaar dat dit document bestaat, maar hoe meer ik lees over uw afwezigheid, hoe meer ik naar uw aanwezigheid benieuwd raak.
Alleen: u bent op 18 maart 1943 niet alleen opgepakt, afgevoerd en vermoord, u bent ook voor een groot deel uitgewist. De nazi’s sneden eerst uw banden met anderen door, en braken daarna uw leven af, zodat u nooit meer terug kon keren, commentaar kon leveren, van gedachten kon veranderen, recht kon zetten, kortom, een sprekend mens kon zijn. En uw man heeft weliswaar een indrukwekkend monument van taal voor u opgericht, maar schrijft daarin toch vooral over uw afwezigheid, en wat die met hem doet.
Ik wil weten of u in de trein van Westerbork naar Sobibor de laatste krachten van uw man vervloekt hebt, op 14 mei 1940, een dag waar u ongetwijfeld nog aan gedacht zult hebben, daar in die trein, op weg naar een even gewisse als ongewisse toekomst, en met alle tijd om na te denken. Een overtocht naar het veilige Engeland was mislukt, en uw man haalde u over om samen zelfmoord te plegen. Ging dat werkelijk zo, hij als de plannenmaker en u als de gedweeë volgeling? In ieder geval heeft hij het plan eigenmachtig gewijzigd. De polsen waren al doorgesneden, u was al buiten westen, maar hij kon nog net op tijd een arts waarschuwen die u beiden gered heeft. Was u daar kwaad over, nu u dan alsnog de dood tegemoet reed? Of was u dankbaar voor de bijna drie jaar uitstel die het u heeft opgeleverd, en de kans dat uw man nog zicht op een lang leven had?
“het maakt me boos dat u nooit de kans hebt gekregen om uw eigen mens te zijn”
Als een leraar aan het Vossius vandaag de dag meerdere keren valt voor zestienjarige leerlingen, dan is zijn carrière voorbij als dat uitkomt. Als hij zoals uw man naast onderwijzer ook wetenschapper en schrijver is, dan zijn alledrie die carrières voorgoed ondenkbaar geworden. Zijn diepe lijden en eenzaamheid na uw dood wekken niet de indruk van een seksueel roofdier dat zijn prooi kwijt is. Hij doet me eerder denken aan een vriend, van onbesproken moreel gedrag, die een relatie kreeg met een leerling nadat zij allang geen scholiere meer was, en hij allang geen docent meer. Dat twee mensen elkaar tegenkomen op een manier die, gezien het verschil in leeftijd en machtsverhouding, een afkeurenswaardige context voor een liefdesrelatie vormt, wil niet zeggen dat zij los daarvan niet oprecht voor elkaar kunnen vallen, en bij elkaar kunnen passen. En na de nodige omzwervingen in een gelijkere omgeving alsnog samen verder kunnen. Ook u trouwde met uw man toen u al 23 was.
Maar zo’n verhaal staat of valt, zeker in de maatschappij van vandaag, bij al die nuanceringen waar we u niet meer om kunnen vragen. Ik wil er graag voor kiezen dat uw grote liefde nu eenmaal toevallig een stukje ouder was, en uw leraar. Dat u na een goed en gelijkwaardig gesprek samen heeft besloten dat het leven geen zin meer had, en dat u, toen u levend en wel wakker werd, opluchting voelde dat hij gedaan had wat u achteraf ook had gewild. Ik wil er graag voor kiezen dat u met elke meter dat de trein u dichter bij Sobibor bracht, de groeiende afstand vervloekte tussen uzelf en uw grote liefde, en dat er een hiernamaals is van waaruit u wél al die gedichten hebt kunnen lezen die uw man gek van gemis over u schreef en dat u dan af en toe, bij de mooiste regels, en dat zijn er nogal wat, zachtjes gehuild hebt, als er in dat hiernamaals tenminste verdriet bestaat.
Wat ik wil zeggen is: het maakt me boos dat u nooit de kans hebt gekregen om uw eigen mens te zijn. Niet in uw leven, maar in uw dood. Dat iedereen die iets over u wil weten, en zelfs ik in deze brief die over u hoort te gaan en niet over Jacques Presser, eerst via uw man moet, alsof u een kindbruid in een achterkamer bent.
Er huilt opnieuw een guur geluid door de wereld. Elke generatie die opgroeit is verder verwijderd van hoe het daadwerkelijk was om in oorlog met het nazisme te leven. Vanochtend las ik wat er concreet zou gebeuren als de Amerikaanse verkiezingen worden gewonnen door de fascistische kandidaat, een volkomen reële optie. Dan gaan er weer razzia’s beginnen. Dan hoop ik dat er een jonge vrouw in slaagt om haar telefoon mee te smokkelen, en haar camera opent, en alles opneemt wat ze te zeggen heeft. En dan de telefoon doorgeeft aan de volgende, en de volgende, net zo lang tot de batterij leeg is. Het zal niet genoeg zijn, en het kan beter een scenario blijven. Maar haar naam zal groot en eeuwig zijn, en als haar geliefde er de mooiste bundel van de eeuw over maakt, zal iedereen zeggen: hij was de geliefde van Debora Appel, en niet andersom.
Hartelijke groet,
Daan Doesborgh
Periode
1912– 1943
Over
Ode van Daan Doesborgh aan Debora Appel
De gedichten van Jacques Presser over zijn door de nazi's vermoorde vrouw Debora Appel behoren tot de mooiste gedichten die ik ken. Hoewel de gedichten van Presser niet de aandacht krijgen die ze verdienen, gaat het al helemaal nooit over de vrouw achter die gedichten. Met deze ode hoop ik dat een klein beetje te herstellen.

Debora Appel
Debora Appel (1913-1943) was de eerste vrouw van de bekende historicus Jacques Presser. Presser schreef het boek 'Ondergang: de vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945.' Debora werd in maart 1943 betrapt met een vals persoonsbewijs en overleed in vernietigingskamp Sobibor.