Ode aan Wiesje van der StarreWiesje voegde draden toe aan het weefsel van Amsterdam

Mijn moeder heette Wiesje. Eigenlijk Wijntje, maar Wiesje was haar roepnaam. Ze is geboren in Amsterdam in 1928. Ik breng een ode aan haar om haar zichtbaar, en in zekere zin ook voelbaar, te maken. Meer dan ze was tijdens haar leven.
Ik schrijf over haar om haar op die manier een eigen ‘plek’ te geven als die Amsterdamse vrouw die de stad in haar ‘weefsel’ had zitten.
Wiesje was Joods, kind van een niet-Joodse vader en een Joodse moeder. De oorlog heeft zij, met het hele gezin waar ze uitkwam, overleefd. Hoe dat precies kon, weten we niet, daar kunnen we alleen maar over speculeren. Want…Wiesje zweeg vooral over die oorlog. Hoe haar leven was voor en tijdens de oorlog kennen we alleen door wat anekdotische verhalen, waarin vooral veel werd gelachen en Amsterdams-Jiddische woorden werden gebruikt. Zoals patschekuge, wat in mijn familie zoiets betekent als ‘je eten door elkaar prakken’.
Pas in 2009 leerden wij als nazaten welk groot drama zich heeft afgespeeld in haar Joodse familie. Door de nalatenschap van een verre achternicht zonder erfgenamen kregen we inzicht in onze stamboom en al die mensen die er niet meer waren. Het overgrote merendeel vermoord door de nazi’s…. Wiesje raakte in die vijf oorlogsjaren ca. 35 naaste familieleden kwijt. En ‘dus’ ook haar stem om hierover te kunnen praten?

Wiesje op de huishoudschool, privécollectie
Wiesje was een ras Amsterdamse, geboren aan de Weesperstraat in de oude Jodenbuurt, tegenover het huidige Namenmonument. Veel van haar familie woonde ook in deze buurt. Wiesje ging er naar de lagere school en later de huishoudschool, en bleef daar naar school gaan toen ze met haar ouders en broers al naar de Dapperbuurt was verhuisd. Na de huishoudschool ging Wiesje direct aan het werk als naaister en coupeuse. Sindsdien verdiende ze haar eigen geld.
De huishoudschool heeft haar talent voor werken met naald en draad, in de breedste zin des woords, naar boven gehaald. Ze bleek niet alleen gouden handen te hebben die alles met die naald en draad konden maken. Ze had ook nog eens een groot esthetisch besef dat zich vertaalde naar haar vingertoppen. Ze kon met veel genoegen aan een stof voelen die zacht en soepel viel en op die manier een kledingstuk extra schoonheid gaven. En de herinnering aan haar zichtbare plezier dat een ruit in de stof van een colbert doorliep van het voorpand over de mouw brengt nog steeds een glimlach op mijn lippen, helemaal als ik de lichte zucht, die ze slaakte, erbij bedenk. Een lichte zucht vergezeld door een klein smakje…alsof ze de schoonheid van dergelijk vakmanschap kon proeven.
Dit gevoel voor de schoonheid van materialen en de waardering voor het ambacht van de kleermaker heeft ze aan mij overgedragen. Ook ik ervaar een tactiel genoegen bij de aanraking van een mooie stof en kan door haar ogen zien wanneer een kledingstuk mooi is gemaakt.
Twee keer per jaar was het feest voor mij. Dan ging ik met Wiesje op zoek naar stoffen en vaak ook bijpassende knopen voor de nieuwe seizoensgarderobe die zij voor mij maakte. De patronen waren dan al uitgezocht, mijn wensen besproken. Ik droeg de door haar gemaakte kleding met trots. Niet alleen omdat ik er vaak complimenten over kreeg, maar omdat ik me gehuld voelde in die mooie stoffen die zij met liefde had weten te transformeren tot voor mij koninklijke gewaden. (En dan heb ik het nog niet over de talrijke truien en vesten die zij voor mij, mijn zuster en haar kinderen gebreid, soms gehaakt, heeft.)
“En de herinnering aan haar zichtbare plezier dat een ruit in de stof van een colbert doorliep van het voorpand over de mouw brengt nog steeds een glimlach op mijn lippen, helemaal als ik de lichte zucht, die ze slaakte, erbij bedenk. Een lichte zucht vergezeld door een klein smakje…alsof ze de schoonheid van dergelijk vakmanschap kon proeven. ”
Wij zijn niet de enigen voor wie zij kleding maakte. Tijdens haar werkende leven heeft ze altijd een confectieatelier gerund. Zij maakte de ‘showroom’ modellen, de naaisters die zij in dienst had zorgden voor de productie. Aan het einde van haar carrière deed zij dat alleen. Tijdens de jaren zestig/zeventig heeft ze voor Anco gewerkt, een Amsterdams confectiebedrijf gevestigd aan de Keizersgracht 144. Veel Amsterdamse vrouwen moeten in door haar gemaakte kleding hebben rondgelopen.
Ik vind dat een heel ontroerend idee. Ik beeld me in hoe zij draden heeft toegevoegd aan het weefsel van Amsterdam. En ook hoe zij op die manier zichtbaar moet zijn geweest in Amsterdam.
Wiesje van der Starre die het weefsel van (Joods) Amsterdam in zich had, heeft dat weefsel versterkt, zonder dat ze het zelf door had. Daarom verdient zij deze ode. Misschien kun je aan haar denken als je de volgende keer de stof van een favoriet kledingstuk door je vingers laat gaan….
Over
Ode van Mirjam te Slaa aan Wiesje
Wiesje heeft stilzwijgend en onopvallend draden toegevoegd aan het weefsel van Amsterdam.

Wiesje van der Starre
Wiesje van der Starre is geboren in 1928 aan de Weesperstraat in een Joods gezin. Ze overleefde op wonderbaarlijke wijze de oorlog, maar verloor veel van haar familieleden. In Amsterdam heeft ze haar hele leven gewerkt als naaister en coupeuse. Zij is moeder van haar odeschrijver Mirjam te Slaa.