Ode aan dames WendelaarWie waren deze regentessen?

Beste dames Wendelaar,
Jullie maken me nieuwsgierig en altijd als ik langs jullie huis fiets, op de Herengracht of illegaal over de Leidsestraat, denk ik even aan jullie. Dat huis werd mij vroeger al aangewezen: “Daar, op nummer 434, daar woonden drie ongetrouwde zussen Wendelaar, je weet wel, van dat verhaal van dat koetsje.” Dat was mijn moeder, die zelf een Wendelaar was. Haar opa Wendelaar had een boek geschreven over de familie en soms citeerde ze daaruit. Zo’n huis helpt, dan weet je weer even dat jullie echt hebben bestaan, drie zussen. Was het gezellig, met drie zussen samen in één huis? Jullie waren de Amsterdamse achternichten van mijn Amsterdamse betovergrootvader. Jullie woonden niet ver van mijn overgrootvader vandaan op de gracht. Misschien ging hij wel eens bij jullie op de thee ofzo. Om familieverhalen te verzamelen.
Jullie waren volgens het boek van mijn overgrootvader Wendelaar ‘Amsterdammers van de hoogste orde, hoog in geloof, hoog in eeuwenoude beschaving; diamanten van het zuiverste water.’ Jullie gaven altijd met gulle hand, zó gul, dat jullie op een zeker moment het naambordje van de deur haalden, omdat er een beetje teveel gebedeld werd. Dat verhaal vertelde mijn moeder als we langs jullie huis liepen, waar nu helemaal geen voordeur met hoge trap meer is, die is ooit gesloopt.
Hoe jullie elkaar noemden weet ik helaas niet, ik denk niet dat jullie elkaar bij de volle naam noemden: Johanna Benjamina (1843-1927), jij heette misschien wel ‘Jo’, Wilhelmina Laura (1845-1933), jij werd misschien wel Willemien genoemd en wie weet werd jij, Johanna Elisabeth (1846-1913) dan wel ‘Liesbeth’ genoemd. Maar dat weten wij dus niet.
“Ik kan nooit langs dat huis fietsen zonder dat verwijderde naambordje te zien en die drijvende bolle rokken in de gracht.”
Wat we wèl weten is het verhaal van het koetsje. Jullie waren door je vaders handelsgeest in goeden doen en konden dus goed doen. Wilhelmina Laura, jij werd regentes van de Diaconie Oude Vrouwen- en Mannen- en Bestedingshuizen van de Nederlands Hervormde Kerk aan de Amstel. Tot in de twintigste eeuw vergaderden jullie in achttiende-eeuwse kostuums. Ik stel me daar zo’n zwarte jurk met bolle rok bij voor, een witte wagenwielkraag en een wit kanten mutsje, maar ik kan het mis hebben. Ik zou je graag nog eens vragen hoe het eruit zag, intussen kijk ik naar de schilderijen van regenten en regentessen. Het was volgens mij een erebaantje, dat gegund werd, zoals het aan je tante Alida Wendelaar voor jou gegund was.
Op een koude dag, zo gaat het verhaal, ging je gekleed in je kostuum naar de vergadering. De straat van de Herengracht was echter bevroren en paard en koets gleden uit en raakten te water. Toch? Zo ging het toch? Natuurlijk werd er meteen alarm geslagen en omstanders schoten te hulp. Ze waren stomverbaasd toen jij uit de koets werd gered, in dat malle pak. Ik stel me voor dat de zwarte wijde rokken als luchtkussens op het water dreven en je hoofd omhoog gehouden werd door het drijvende wagenwiel van een kraag. Je kwam met de schrik vrij, gelukkig. Hoe het met het paard is afgelopen vertelt het verhaal niet. Weet jij het nog? Ik kan in elk geval nooit langs dat huis fietsen zonder dat verwijderde naambordje te zien en die drijvende bolle rokken in de gracht. Vergeten weldoeners.
Was het echt alleen omdat jullie diamanten van het zuiverste water waren? Was het door het geloof dat jullie zo gul waren? Of wilden jullie er ook iets mee afkopen? Schaamte, omdat jullie zoveel hadden en anderen zo weinig? Of was het vooral voor de lol, om iets omhanden te hebben. Omdat een vrouw niet mocht of kon werken en als je dan geen kinderen had, dan moest je toch wat. Wat deden jullie, de rest van de dag? Speelden jullie samen spelletjes, lazen jullie boeken, maakten jullie muziek? We weten er niets van. Daarom houd ik het er maar op dat jullie af en toe je achterneef met zijn kinderen op de thee uitnodigden en dat dat kleine jongetje, mijn latere overgrootvader dan vroeg: “Toe tantetje, vertel nog eens dat verhaal over het koetsje dat de gracht in gleed.’
Periode
1842– 1933
Over
Ode van Nancy Wiltink aan de dames Wendelaar.
Volgens overlevering gaven deze drie zussen met gulle hand, zó gul, dat ze op een zeker moment het naambordje van de deur haalden, omdat er een beetje teveel gebedeld werd.

dames Wendelaar
Wie waren de zussen Wendelaar? Volgens overlevering gaven ze met gulle hand, zó gul, dat ze op een zeker moment het naambordje van de deur haalden, omdat er een beetje teveel gebedeld werd.