De blik en het briesje
Het is vroeg in de ochtend en ze heeft een lichte hoofdpijn. De koude lucht in haar neus is scherp. Het huis ruikt alsof het er lang niet warm is geweest.
Terwijl ze haar mantel uittrekt, neemt ze de koude geur in zich op. Haar voeten bijna geluidloos op het borstelige tapijt. Haar handen stil van verkleumdheid. In de verte hoort ze P roepen. Ze loopt het huis in.
In het begin van de gang hangt een oude thermometer. Het kwik komt niet verder dan de merknaam. Pas daarboven begint het in zeven fasen aanduiden van de temperatuur, van Extra koud naar Felle vorst, Vorst, Matig, Warm, Hete lucht en dan Bloedwarm. Bloedwarm zal het hier nooit worden. Zelfs niet als de wereld vergaat zoals hij vergaan zal. Als P nog eens roept, loopt ze de gang door en neemt ze de trap naar boven.
Wel mooi, hè?
Of P ergens van onder de indruk is of er de spot mee drijft, weet je eigenlijk nooit.
M loopt in een kamer verderop en is duidelijk enthousiast.
Maar of M werkelijk enthousiast is, weet je eigenlijk ook zelden ...
Zelf is ze er niet uit. Het huis heeft zoveel gezichten, hangt vol gezichten. Een sater aan een stoelleuning, een papegaai in glas-in-lood. Te veel hondjes en katjes voor bewoners die gelukkig zouden kunnen zijn geweest. De spinnende nepkat bij de haard lijkt de spot te drijven met eenieder die weleens eenzaam is geweest.
De vervlogen aanwezigheid van een oude vrouw snerpt soms als een briesje voorbij. Een briesje net warmer, niet kouder, dan de koud ruikende lucht die in het huis hangt. Alsof ze voorbijflikkert. Als een vallende ster. Alsof ze in verhitting leeft.
Het effect is lauwheid. Een allesverzengende lauwheid.
De oude vrouw was ooit jong en trouwde een creatieve geest met minder geld. O wee ons vrouwen die voor arme creatieve geesten vallen! De cafémuren op de Amsterdamse grachten zien alles en zingen er hun klaagzangen over. Maar deze man was niet slecht. Grillig, maar niet slecht. Jaarlijks gaf ze hem 4000 gulden om zijn leven te leiden. Om samen kunst in huis te halen en later weg te geven of te verkopen. Een museum was nooit een doel geweest. Musea bestonden net. Maar dat het iets met eeuwig kapitaal en een claim op de waarheid te maken had, was zo rond zijn dood wel duidelijk.
Het eeuwige kapitaal manifesteerde zich voor altijd als een lauwe wind. Lauw van doodsheid, zou de eerste conservator een halve eeuw later gezegd kunnen hebben. De conservator was een schrijver zonder kapitaal. Wel had hij macht over woorden waar je je vingers erger aan kon branden dan aan geld dat van de zwartgeblakerde longen van mijnwerkers kwam.
De conservator bouwde in het museum van dode wezens een verzameling kunstboeken. Sommigen vonden ze morbide schepsels, die kunsthistorici. Types die parasiteren op de verbeelding van anderen, verbeelding die gevangen is in objecten die dood zijn. Maar in Amsterdam waren de kunsthistorici toch grotendeels zeveraars uit de kroeg, of meisjes van goeden huize.
Zelf is ze misschien ook een meisje van een goed huis. Een huis met warmere vloeren. Een huis in het midden van het land, daar waar de temperatuur wordt gemeten en de prinsesjes naar school zijn geweest. Met meten had ze weinig en amper twintig vertrok ze naar Italië om te schilderen. Haar voorstellingen vervaagd, vermengd, opgebouwd uit losse contouren en lichte kleuren, vol liefde voor dat wat niet zichtbaar is, geloof in wat op de achtergrond verschijnt. Een ode aan hen die tijd nemen. Een verzet tegen het prijsgeven. Een verbloemende bloemlezing over dat wat zich niet tonen wil.
De mantel blijft aan.
P kijkt haar aan, gaat het?
Het klopt wonderlijk in haar onderbuik. Ze wil het niet hardop zeggen.
M loopt op een drafje door de gang en de zalen.
Hadden we de slaapkamer al goed bekeken? Weten we dat er op het behang geschilderd gaat worden? Komen er voorstudies aan de muur? Wat zegt de galerie?
M brengt drukte in het koud ruikende huis. Alles is er stil en alles is er merkwaardig. Een verzameling uit tijden die zo anders zijn, gemaakt op plekken die elkaar niet kenden, bijeengebracht door een mens voor mensen die van merkwaardigheden houden. Een pauzerende, misschien zelfs nutteloze plek.
Het lauwe briesje. Ineens is ze er weer. Alsof we het niet denken mogen. Niets af mogen doen aan de nalatenschap van haar man, de zeveraar uit de kroeg.
De oude vrouw stierf later dan hij. Van het huis maakte ze een museum. In Nederland bestond zoiets toen enkel in Haarlem. Decennialang zou men denken dat hij het was die verzamelde. Maar het was haar familiegeld. Nieuw geld verkregen uit industrie. Steenkool. Ze besteedden het samen.
Frivole meubels zonder bestemming in de stijl van Lodewijk de 16de herinneren aan de losgezongen vooravond van een hoofdeloze revolutie.
Aan een koningin die zich terugtrekt in een kunstmatige grot omdat ze wil weten hoe het is om een herderin te zijn.
Aan dodelijke klassenverschillen.
Aan een hofschilder die vrouw was.
Op de dienstverdieping, in het souterrain, staat verdeeld over zes tegels een gekooid vogeltje. Op de tweede verdieping ligt op de vensterbank een oude, grijsblauwe strippenkaart van 12 gulden. Boven de deuren hangen abrupt afgezaagde, lange hoorns, die reikhalzend doen uitzien naar de prachtige steenbok die ze verliezen moest.
(Hoeveel wezens en tijdperken waren hier wel niet rond? hoort ze Z vragen.
Haar stem klinkt ijl en wat ongemakkelijk.)
Gedroomde plantenweelde, voorbij mensen. De suggestie van meer. Veel meer.
Ze trekt haar mantel uit. Zet haar schilderijen tussen de dingen. Nieuwe panelen of poorten naar een andere wereld.
Van de wereld neemt ze een stap terug.
Staat het hier goed?
M vindt van wel. P is er niet.
De kunsthistoricus wil apolitieke waterlelies en naakte odalisken uit vervlogen tijden herkennen. Of een geometrische opbouw onderweg naar volledige abstractie. Maar de schilderijen dragen meer enigma dan dat. Hun ongrijpbaarheid steekt af tegen de veelheid.
In een huis van luisterrijke objecten laten wolkachtige landschappen zich niet zomaar plaatsen. Ze vertellen over een waarheid die we niet in pacht hebben. Ze laten zich niet kennen.
Toch, de tijd beloont. Langzaam doemt uit de maskerende mist een ziel op. De lijnen van een lichaam, de ogen van een mens, vrouw in gesprek met dier.
En daar is ze weer. Het lauwe briesje brengt een tijdsrimpeling in het naar kou geurende huis.
In het fin de siècle werd het warme huis een koud museum. Het einde van een eeuw waarin mensen de wereld wilden beheersen en in categorieën opdelen. Een eeuw van overheersing en onderdrukking. Van bedachte grenzen. Van mannen verheven boven alles en ieder anders.
Maar de opdeling zou terugslaan als verdeling, de categorieën als hiërarchieën. Honderd jaar later zou niemand er meer in kunnen geloven. Dan is het de wisseling van het millennium en zingt ze in een postpunkband in Londen.
Voor postpunk kwam punk, toen verzamelend New York overvallen werd door vrouwen met gorillamaskers.
De stemmen en aanrakingen van terzijde geschoven vrouwen laten voortleven. Het ontmaskeren van het museum als mausoleum voor welstand en macht.
Ze kijkt naar de objecten waarvan je niet zeker weet of ze echt gebruikt werden. Een spiegel, een spons, een kan voor het wassen. Ze pakt haar telefoon. Deze slaapkamer is een vreemde plek. Ademloos, niet harteloos, maar de inrichting loopt niet synchroon met een echt leven.
Tegenover de slaapkamer is een studiekamer met prenten, boeken en replica’s. De kamer op het noordoosten heeft houten muren en een tapijt dat aan postmodern design uit Italië doet denken. Recht daaronder staat in de tuinkamer een weelderig boeket van nepbloemen. Nog een foto.
De veelheid der dingen zal ze laten doorklinken in collages. Het leven dat ze mist, zal ze binnenhalen door bewerkingen van foto’s. Van deze voorstudies maakt ze de amper herkenbare fundamenten van haar schilderijen, de nieuwe werelden, haar nieuwe werelden. Werelden voor de dieren en de mensen die nog komen gaan.
Over jaren, wanneer de grachten verzopen zijn en de huizen verzakt. Wanneer de doemgedachten van de zeveraars zijn uitgekomen en hun cafés versmolten van hitte. Wat gebeurt er dan met de dieren?
P kijkt haar vragend aan.
De dieren sterven niet, antwoordt ze, want de dieren waren al vereeuwigd.
Niet zo melancholisch, mompelt M in de verte.
Een oude vrouw schonk een museum uit het karakter van haar man. Als een lichte wind blijft ze hem gezelschap houden. Een aanwezigheid die alleen door creatieve geesten wordt opgemerkt. De allesverzengende lauwheid die tijd doet rimpelen en panelen opent.
Het huis zal altijd koud geuren. Maar de schilderijen naar andere werelden brengen meer dan lauwheid. Warmte in een onderbuik. Vrouwen en dieren die elkaar in de ogen kijken. De omhelzing van een stel met onbekende nalatenschap. Een briesje.